Op 9 maart berichtte de Volkskrant dat minister Hugo de Jonge van Volkshuisvesting openbaarmaking van zijn sms’jes over de coronacrisis heeft tegengehouden. Diezelfde dag werd het onderzoek ‘Matglas’ van Instituut Maatschappelijke Innovatie en Open State Foundation gepubliceerd, dat concludeert de Wet open overheid nog niet heeft geleid tot een daadwerkelijk transparantere overheid. Dat er nog veel werk aan de winkel is voordat we kunnen spreken van een open, Nederlandse overheid werd op deze dag pijnlijk duidelijk. Gister discussieerden Kamerleden over de Wet open overheid (Woo), de zeer trage beantwoordingstermijnen van Woo-verzoeken en cultuurverandering.
Alle Kamerleden waren het erover eens: de Woo regelt het fundamentele recht van toegang tot overheidsinformatie, en is essentieel voor een werkende democratie. Over de noodzaak om deze wet dan ook goed uit te voeren bestond onder de aanwezige Kamerleden geen twijfel. Ze benadrukten het belang van een transparante overheid, en waren kritisch over de huidige uitvoering van de Woo. In het debat leek ‘Matglas’ de rode draad te zijn. De aanbevelingen uit het rapport werden overgenomen door de Kamerleden. Zo pleitten ze voor meer centrale regie door de minister, een goed functionerende informatiehuishouding, concrete acties om de beantwoordingstermijnen van Woo-verzoeken terug te brengen en cultuurverandering.
Zoals een van de aanbevelingen van Matglas luidt, vroegen de Kamerleden om meer regie vanuit de minister Hanke Bruins Slot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Volgens Renske Leijten (SP) is er een gebrek aan eenheid in de uitvoering van de Woo, en riep de minister op om een marsroute uit te zetten en een investeringsplan op te stellen om decentrale overheden houvast te bieden. Ook Julian Bushoff (PvdA) sloot zich aan bij de conclusie van Matglas: ieder bestuursorgaan zou niet zelf het wiel uit moeten vinden. De minister reageerde hierop dat bestuursorganen zelf verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de Woo, maar dat ze als minister ook een stelselverantwoordelijkheid heeft. Die zei ze in te vullen door overheden onder andere te voorzien van duidelijke definities van informatiecategorieën, zoals Matglas voorschrijft.
De informatiehuishouding van de overheid stond ook ter discussie. Zo bestaan er zorgen rondom PLOOI, het centrale platform waarop alle overheidsdocumenten beschikbaar zouden moeten zijn, waar de minister eind vorig jaar de stekker heeft uitgetrokken. De meeste Kamerleden ondersteunden dit besluit van de minister, dat gebaseerd was op het advies van het Adviescollege ICT-toetsing. Toch waren ze ook kritisch. Hind Dekker-Abdulaziz (D66) vroeg zich af of het overige budget dat was gereserveerd voor PLOOI nu besteed wordt aan een nieuw platform. Inge van Dijk (CDA) merkte op dat vooraf beter nagedacht had moeten worden over de ontwikkeling van PLOOI. Alleen Laura Bromet (GroenLinks) steunde het besluit om te stoppen met PLOOI niet: zij was van mening dat het stopzetten van de ontwikkeling van het platform geen ambitie en lange termijnvisie uitstraalt.
Ook werden de beantwoordingstermijnen van Woo-verzoeken door ministeries besproken. Want ook daar is het slecht mee gesteld, vonden zowel de Kamerleden als de minister. Matglas liet zien dat ministeries gemiddeld 167 dagen doen over het beantwoorden van een Woo-verzoek, terwijl dat onder de Woo maximaal 42 dagen mag duren. Chris Simons (VVD) opperde om de beantwoordingstermijnen van ministeries te publiceren op hun websites, om zo departementen te motiveren het beter te doen. De minister sprak de ambitie uit om voortaan in de Jaarrapportages Bedrijfsvoering Rijk deze cijfers op te nemen, en zo de monitoringsfunctie op zich te nemen. Dit is een positieve ontwikkeling, want dit geeft structureel inzicht in de beantwoording van Woo-verzoeken en draagt dus bij aan transparantie.
Bovenal benadrukten de Kamerleden dat deze wet niet goed uitgevoerd kan worden zolang er geen cultuurverandering plaatsvindt. Zowel Van Dijk, als Leijten en Bromet benoemden dat binnen de Nederlandse overheid een angstcultuur heerst rondom het delen van informatie met de buitenwereld, waardoor wantrouwen tussen burger en overheid in de hand wordt gewerkt. Alleen wanneer de overheid leert niet bang te zijn om documenten openbaar te maken die tot kritiek kunnen leiden, kunnen we naar een open overheid toewerken, aldus Bromet. Leijten, Bushoff en Pieter Omtzigt (Groep Omtzigt) zien twee bewegingen: terwijl Kamerleden en burgers openheid willen van de overheid, zijn ministeries terughoudend in het openbaar maken van informatie.
De Kamerleden waren duidelijk: het is essentieel voor onze democratie dat de Woo goed functioneert, en er moet nog veel gebeuren voor het zover is. Hoewel de minister deze overtuiging deelde, was ze ook wat terughoudend. Er kwamen slechts twee toezeggingen: het opnemen van de beantwoordingstermijnen in de jaarrapportages, en het uitvoeren van een invoeringstoets in de tweede helft van 2023. Ook benadrukte de minister dat open overheid geen korte-termijn oplossing kent; het zal dus nog wel even duren voor matglas glashelder wordt.